Drie jaar geleden werd Inge Huitinga benoemd tot bijzonder hoogleraar in de neuroimmunologie, in het bijzonder de pathologie van multiple sclerose. Bij dit hoogleraarschap hoorde ook een hoogleraarsgrant van Stichting MS Research. Met deze subsidie kan Inge met haar onderzoeksgroep in het Nederlands Herseninstituut onderzoek doen naar het meten van zenuwschade bij MS.
Wat is het doel van dit onderzoek?
“De afgelopen jaren hebben we de collectie hersenweefsels van mensen met MS in kaart gebracht. We keken naar de activiteit van ontstekingen in deze hersenweefsels en naar het ziektebeloop bij deze hersendonoren. Nadat we de ontstekingen in kaart hadden gebracht bleek dat er onverwacht veel ontstekingsactiviteit was, ook nog laat in de ziekte. Hoe meer van deze actieve ontstekingen hoe ernstiger het beloop van de MS. Daarna rees de grote vraag ‘hoe zit het dan met de zenuwcellen zelf? Hoeveel schade is er aan deze zenuwcellen, hoe hangt dat samen met de ontstekingsactiviteit en met het ziektebeloop?’ Ons doel is om deze zenuwschade te meten. Zo hebben we gevonden dat we in de hersenvloeistof een stof kunnen meten genaamd neurofilament- light. Dit neurofilament komt in de hersenvloeistof terecht wanneer zenuwcellen kapotgaan. In de collectie weefsels van MS-donoren meten we nu hoeveel neurofilament er in het hersenvloeistof zit en hoeveel schade er is aan de zenuwcellen. Dan weten we hoe de zenuwschade en de hoeveelheid neurofilament zich tot elkaar verhouden.”
Waarom is dit belangrijk voor mensen met MS?
“Omdat ontstekingen en zenuwschade bij MS verschillende behandelingen behoeven. Door de ontstekingen verdwijnt de beschermende myeline-laag rondom zenuwcel-uitlopers en werkt de zenuwcel niet goed meer. Ook als er zenuwschade ontstaat, werkt de zenuwcel natuurlijk niet goed meer. Dit zijn echter verschillende zaken. Tegen de ontstekingen zijn er nu goede medicijnen zoals natalizumab en ocrelizumab. Maar als je bij een patiënt in de hersenvloeistof neurofilament kan meten, kun je meten of er zenuwschade is en er dus een andere behandeling nodig is. Dan is het natuurlijk ook de bedoeling dat we manieren vinden om de zenuwschade te voorkomen of te repareren. Dus terwijl we het weefsel bekijken, zoeken we ook naar de mechanismen die zenuwschade veroorzaken en wat we ertegen kunnen doen. Daarmee zouden we MS preciezer, en ook in de latere fase van de ziekte kunnen behandelen.”
De subsidie voor dit onderzoek kreeg je voor je hoogleraarschap, maakt dat het extra bijzonder?
“Ja, het karakteriseren van het MS-hersenweefsel van de Nederlandse Hersenbank was een missie die ik had. Dat was nog maar deels gelukt. We hadden al naar de ontstekingen gekeken, maar dit is het tweede deel namelijk ‘hoe is het met de zenuwcellen in MS?’ Het is fantastisch dat er zo steeds meer over dit hersenweefsel boven water komt en daarmee ook verschillen in veranderingen in de hersenen in relatie tot de verschillen in beloop van MS tussen patiënten. Dit is wereldwijd een unieke collectie van MS- weefsel. Het weefsel wordt dan ook gebruikt door andere MS-onderzoekers in binnen- en buitenland. Hoe meer we over het weefsel weten, hoe beter het ook door anderen onderzocht kan worden. Daarnaast past het ook naadloos bij het onderwerp van mijn hoogleraarschap, dit is bij uitstek neuroimmunologie, in het bijzonder de pathologie van MS.”
Dit onderzoek is gestart aan het begin van de corona- pandemie. Heeft dat voor extra uitdagingen gezorgd?
“Jazeker. Gelukkig hadden we net veel gegevens verzameld in het laboratorium over de hoeveelheid neurofilament in de hersenvloeistof en de hoeveelheid zenuwschade in het hersenweefsel. Die gegevens konden we thuis analyseren. Ook heeft de promovenda die dit onderzoek doet mijn microscoop mee naar huis genomen. Die ging meteen kapot, maar kon gelukkig weer gemaakt worden.” Inge wijst naar haar microscoop die nu weer werkend en al op zijn gebruikelijke plek in haar kantoor staat: “Deze is heel bijzonder. Hij is heel oud maar werkt fantastisch. Hij stond ergens in delen op een zolder. Paul (analist bij de NHB) heeft hem toen weer in elkaar gezet en heeft er een tweede oculair (het gedeelte waar je door kijkt) voor me opgezet zodat ik samen met mijn studenten tegelijk naar weefsels kan kijken.”