De meeste mensen met MS krijgen gedurende hun ziekte blaas- en plasproblemen. Deze problemen kunnen leiden tot sociale beperkingen en blaasontstekingen. Het is daarom belangrijk om klachten meteen te bespreken met een MS-verpleegkundige of behandelend neuroloog. Zij zullen, eventueel in samenspraak met een uroloog, een behandeladvies opstellen. Een behandeling kan bestaan uit bekkenbodemtherapie, medicijnen, botox, katheterisatie en/of een operatie.
Therapieën
Spieroefeningen van de bekkenbodem en blaastraining kunnen blaasproblemen bij MS verminderen. Met name in het begin van de ziekte kunnen oefeningen met een bekkenbodemfysiotherapeut helpen. De therapie versterkt de spieren die meewerken aan het ophouden van urine en leert je omgaan met plotselinge aandrang of zorgt dat je beter uitplast door een goede houding en een ontspannen bekkenbodem.
Medicatie bij een blaasontsteking
Urineonderzoek toont aan of iemand een blaasontsteking heeft. De behandeling van een blaasontsteking bestaat uit een antibioticakuur. Een snelle behandeling is van belang. De infectie van de blaas stimuleert namelijk het afweersysteem. Dit kan averechts werken op de MS, waardoor (oude) verschijnselen van MS kunnen opflakkeren. Ook kan de ontsteking een nieuwe aanval uitlokken.
Medicatie bij een overactieve blaas of overactieve sluitspier
Er zijn medicijnen die werken op de overactiviteit van de blaasspier, dus met name op de plotselinge aandrang en vaak moeten plassen. Daarnaast zijn er medicijnen die de blaas beter laten leegplassen. Dit medicijn vermindert de overactiviteit van de blaassluitspier.
Ook kan botulinetoxine (botox) gegeven worden. Het medicijn wordt rechtstreeks in de blaasspier ingespoten en verlamt de overactieve blaasspier gedurende een aantal maanden.
Hulpmiddelen
Als er na het plassen telkens urine achterblijft in de blaas wordt de blaas constant geprikkeld in de drang om te gaan plassen. Bovendien is er dan een verhoogd risico voor infecties. Wanneer bekkenbodemfysiotherapie en/of medicijnen onvoldoende helpen, kan de achtergebleven plas door middel van (zelf-)katheterisatie weggehaald worden. Bij katheterisatie wordt er een slangetje (katheter) via de plasbuis in de blaas gebracht, waardoor de urine uit de blaas stroomt. Als de stroom gestopt is, wordt het slangetje verwijderd. Dit kan één tot meerdere keren per dag nodig zijn. Dit heet intermitterend katheteriseren. Mensen met MS kunnen dit zelf doen als ze een goede handfunctie hebben. Soms krijgen mensen een permanente katheter die via de plasbuis ingebracht wordt of die door de buikwand in de blaas zit (suprapubische katheter).
Operatie
Soms wordt er een stoma aangelegd. Dan worden de urineleiders tijdens een operatie van de blaas losgemaakt en richting een zakje geleid dat op de buik gedragen wordt. De urine komt niet meer in de blaas, maar direct in het zakje. Dit zakje kan regelmatig geleegd worden: dit heet een urostoma.